
In de eerste weken dat René de Kam in het Museum Catharijneconvent werkte als conservator Middeleeuwen, werd hij gebeld. Een zekere mijnheer Van Straaten vertelde hem dat zijn familie een houten Mariabeeld in bezit had dat ze wel aan het museum wilde verkopen.
De Kam overlegde vervolgens met Annabel Dijkema, hoofd Collectiebeheer en voormalig conservator Middeleeuwen bij het Catharijneconvent. 'Zou dat niet het beeld kunnen zijn dat op de overzichtstentoonstelling over Adriaen van Wesel in 1980 te zien was en dat daarna heel lang onvindbaar was? Twee dagen later kregen we de foto binnen toen we beiden op een restauratieatelier waren. Het was inderdaad het verdwenen beeld. Vanaf dat moment zijn we enorm gaan rennen. Dit beeld moesten we binnen zien te krijgen.'
Daarvoor moest wel het benodigde geld binnengehaald worden. Bij de Vereniging Rembrandt, het Mondriaan Fonds en bij vrienden van Museum Catharijneconvent. 'In augustus konden we het kopen en op 3 oktober hebben we het gepresenteerd.'
De Kam weet niet of hij mag vertellen hoeveel ze ervoor betaald hebben. 'Het is een beeld dat gelinkt wordt aan twee van de belangrijkste beeldsnijders in Utrecht uit de vroege zestiende eeuw. We moesten het beeld voor onze collectie binnen zien te krijgen voordat het geveild zou worden bij Christies of iets dergelijks en naar het buitenland zou verdwijnen. Het is een Utrechts beeld van topkwaliteit en we hebben er hard aan gewerkt om het te kunnen aanschaffen en het is gewoon gelukt!'
Honderd jaar geleden, in 1926, was in het jaarverslag van het Aartsbisschoppelijk Museum, een van de voorlopers van Museum Catharijneconvent, te lezen dat de toenmalig conservator Jan Eloy Brom betreurde dat het beeld, nadat hij het in 1923 in bruikleen had gehad, niet door zijn voorganger was verworven. Het eikenhouten beeld was volgens Brom met grote gevoeligheid gesneden en er ging een grote bekoring vanuit.
Het is volgens De Kam niet altijd eenvoudig om beeldhouwwerken uit deze periode aan bepaalde beeldsnijders toe te schrijven. 'Je had in die tijd in Utrecht vier, vijf echt grote beeldsnijders, twee daarvan waren de vijftiende-eeuwse Adriaan van Wesel en de iets latere Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop, waarvan het naamgevende beeld, de stenen vrouwenkop, in het bezit is van Museum Catharijneconvent. En volgens Brom had het houten Mariabeeld kenmerken van beide beeldsnijders. Zijn opvolger Désire Bouvy stelde zelfs dat de verwantschap tussen de Utrechtse stenen vrouwenkop en het houten Mariabeeld zover gaat, dat het niet uitgesloten kon worden dat het om dezelfde meester ging.'
In 2012 was er in Museum Catharijneconvent een grote tentoonstelling over Middeleeuwse beeldhouwkunst in Utrecht. De Kam: 'Toen konden ze het Mariabeeld niet vinden. Cornelius van Straaten, de eigenaar van het beeld, was inmiddels overleden en de adresgegevens klopten niet meer.'
Zes jaar later, in 2018, komt het beeld weer tevoorschijn tijdens een uitzending van Tussen Kunst en Kitsch. Een zekere Van Straaten vertelde dat zijn opa Cornelius van Straaten het had gekocht en dat ze benieuwd waren of het iets bijzonders was. Het werk werd getaxeerd op minimaal 40.000 euro, maar de taxateur gaf meteen aan dat hij daarmee aan de voorzichtige kant zat.'
Over wie eraan het beeld gelinkt kan worden, is De Kam voorzichtig, maar denkt toch eerder aan de Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop dan aan Adriaen van Wesel. Het beeld heeft weliswaar kenmerken van beide beeldsnijders, maar juist doordat er ook overeenkomsten zijn met de latere Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop, is het logisch het beeld na Van Wesel te plaatsen. Wie weet, was de Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop wel een leerling van Van Wesel, en is dit zijn eerste eigen werk, waarbij de invloeden van zijn leraar nog wel duidelijk aanwezig zijn. Van Wesel is rond 1490 overleden en dit beeld wordt rond die tijd gedateerd.'
De Kam wijst op de haren op het hoofd van het houten Mariabeeld. 'Deze haren zijn ongelooflijk knap gemaakt. De krulletjes van de kleine Jezus lijken op kaneelbroodjes en waren waarschijnlijk net als de rest van het beeld allemaal beschilderd. Ze vertonen ook veel overeenkomsten met andere beelden van de Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop. Bij de stenen vrouwenkop lijken de ogen en het grote voorhoofd en de haarlijn heel erg op die van de Maria. Bij een beeld van Christus uit het Rijksmuseum, dat toegeschreven is aan dezelfde kunstenaar, zijn ook veel overeenkomsten te zien, waaronder de naar voren stekende voet onder het kleed op beide beelden.'
De Kam vertelt dat men wat meer te weten is gekomen over de beeldhouwers uit die tijd door onder meer de rekeningen voor de beelden voor het laatgotische stadhuis in Utrecht uit de 16e eeuw. 'Daar komen we de namen tegen van Claes van Esbroeck en Jacob van Genderen. Er stonden op de gevel van dat stadhuis 24 beelden. Echter als Karel V aan de macht komt, wordt de gevel in 1545 alweer gesloopt. Maar via de rekeningen weten we wel wat voor beelden er op stonden en wie ze maakte. En het nog bestaande stadhuis in Culemborg geeft een goed beeld van hoe het eruit moet hebben gezien, al staan daar natuurlijk niet zoveel beelden op.
Maar de beelden zijn toen dus allemaal weggehaald en god mag weten waar ze gebleven zijn. Het waren in ieder geval dure beelden. Zeven beelden waren van Jacob van Genderen, plus nog wat kapitelen. En daar heeft hij 710 pond voor ontvangen. En als je dan beseft dat een metselaar zo'n 5 stuivers per dag verdiende dan weet je dat Van Genderen goed betaald werd en dat het hier ging om topkunstenaars.' ‘Maar 100 procent zekerheid dat de Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop het houten Mariabeeld heeft gemaakt, krijgen we misschien nooit’, vertelt De Kam. 'Maar wat wel duidelijk is dat het oeuvre van zowel Adriaen van Wesel als de Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop topkunst is waar in die tijd goed voor werd betaald. En dat je het houten Mariabeeld waarschijnlijk aan een van deze twee kunstenaars kunt toeschrijven is aannemelijk. En wie weet, was de Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop inderdaad een leerling van Adriaen van Wesel. In zijn werk zijn ook al voorzichtige invloeden van de renaissance te ontwaren. Je kunt sowieso zeggen dat het de Bachs waren uit die tijd.'