In juni dit jaar promoveerde Richard de Beer, conservator Oud-Katholiek erfgoed bij Museum Catharijneconvent, op zijn proefschrift ' Kerkgewaden in de verdrukking: Paramenten in de Republiek als dragers van identiteit, 1580-1650' . In zijn proefschrift vraagt De Beer zich af hoe de vormgeving en symboliek in kerkgewaden werden toegepast om het verleden van de kerk te bevestigen, maar ook om de kerk van binnenuit te vernieuwen.
De Beer heeft zo'n zes jaar aan zijn proefschrift gewerkt. Hij kwam op het idee voor het onderwerp doordat hij als conservator Oud-Katholiek erfgoed vaak inventarissen opmaakte van oud-katholieke kerken. 'Daarbij kwam ik met name veel liturgische gewaden tegen. Terwijl er weinig over bekend was. Ik heb toen besloten om daar enige ordening in aan te brengen. Het eerste idee was om daar een mooi boek over te schrijven maar uiteindelijk is het een proefschrift geworden.'
De Beer begint met zijn onderzoek in 1580. Bij de doorvoering van de Reformatie rond 1580 raakte de katholieke kerk in de Noord-Nederlandse gewesten in de verdrukking. 'Het betekende dat de katholieken hun centrale rol in de samenleving moesten inruilen voor een gemarginaliseerde plaats met diensten in kleine private huiskerken. Hoe houd je in zo'n onderdrukte situatie je identiteit vast? En dat is met name goed zichtbaar in in de religieuze gewaden waarbij wordt terug gegrepen naar tijden van weleer.'
Tegelijkertijd kwamen er, zo vertelt De Beer, nieuwe richtlijnen vanuit Rome die meer de soberheid bij de inrichting van de kerkruimtes en de vormgeving van de liturgische objecten nastreefde. 'De katholieken in Noord-Nederland verkeerden dus tussen twee werelden. Enerzijds wilden ze vasthouden aan de tradities van voor de Reformatie, anderzijds kregen ze ook te maken met de nieuwe richtlijnen vanuit Rome.' De Beer heeft onderzocht hoe het dilemma tussen behoud van identiteit enerzijds en vernieuwing anderzijds is terug te zien in de kerkgewaden uit deze periode.
Een nieuwe ontwikkeling in deze periode is volgens De Beer ook dat het 'paramentenbedrijf', de productie van kerkgewaden, zich verplaatste van de professionele stedelijke ateliers van voor de Reformatie naar de atelierproductie door geestelijke maagden ofwel kloppen. 'Kloosters waren in het noorden niet langer toegestaan maar er was bij katholieke vrouwen nog wel de behoefte om in religieuze gemeenschappen samen te wonen. Alleen dan had het niet de status van een klooster. En het waren deze kloppen die de kerkgewaden voor de schuilkerken maakten. En dat is dan ook een van de belangrijkste conclusies van mijn proefschrift, dat het maken van paramenten vrouwenwerk werd.' De Beer heeft dit onder meer terug gevonden in de bronnen van een gemeenschap van kloppen in Haarlem waarin beschreven stond dat een twintigtal maagden zich bezig hield met borduren.
In oktober zal er in het Catharijneconvent een tentoonstelling komen over paramenten uit de schuilkerkperiode, ' Fashion for God '. 'De eerste periode is gebaseerd op mijn proefschrift maar het zal doorlopen tot de 18e eeuw.'
Richard de Beer