De geschiedenis van Utrecht: de komst van Willibrord

Foto: Wikipedia

Aan het eind van de zevende eeuw arriveert de ‘apostel van de Lage Landen’ Willibrord in Nederland om te beginnen met zijn kersteningsmissie van de Friezen. Het voormalig Romeins fort in de Utrechtse binnenstad werd zijn uitvalsbasis.

Vanaf 690 kwam er een nieuwe fase in de strijd tussen de Friezen en Franken, die vergezeld ging van een tweede ‘bekeringsoffensief’ onder de Friezen. Dit keer waren het Engelse en Ierse missionarissen die het voortouw namen, onder leiding van Willibrord (658-739). Willibrord had hierbij de steun van zowel de paus, die hem in 695 tot aartsbisschop onder de Friezen wijdde, als van de Frankische koningen, die hem de beschikking gaven over het castellum in Utrecht als uitvalsbasis. In 723 schonken zij de castella in Utrecht en Vechten aan de kerk van Willibrord en zijn opvolgers.
Willibrord werd geboren in Engeland. Na een verblijf in Ierland en zijn priesterwijding in 688 vertrok Willibrord naar het vasteland. Dat vertrek werd een peregrinatio genoemd, een verruiling van het eigen vaderland voor de landen van de heidenen om hen te bekeren.
Anders dan de ad hoc opererende Keltische Ierse en Schotse monniken was Willibrord een systematische en nuchtere missionaris. Hij zocht steun bij de overwinnaar van de Friese koning Radboud, de hofmeier Pepijn van Herstal. Bij zijn wijding tot aartsbisschop van de Friezen in 695 in Rome was hij in de Lage Landen allang geen onbekende meer.
Intussen legde Radboud zich niet bij zijn nederlaag neer en heroverde Utrecht en Dorestad op de Franken. In 716 bracht Karel Martel hem de uiteindelijke nederlaag toe. Daarna vestigde Willibrord zich definitief in Utrecht. In het jaar van Radbouds dood voegde Bonifatius zich bij hem, een van de andere grote missionarissen.
Willibrord liet de muren van het castellum in Utrecht herstellen en daarbinnen liet hij twee nieuwe kerken bouwen. De ene stond op de plaats van het kerkje dat de Merovingische koning Dagobert in 630 had laten bouwen en werd opnieuw gewijd aan Sint Maarten. De andere kerk verrees op het naastgelegen terrein aan de zuidzijde en werd opgedragen aan Sint Salvator. Aan beide kerken verbond Willibrord een klooster, waarvan de broeders een belangrijke rol speelde in de Friezenmissie.
Geholpen door zijn Frankische patronen maakte Willibrord de Utrechtse kerk rijk. In 723 schonk de hofmeier Karel Martel het koningsgoed in de omgeving, inclusief het gebied van de oude castella Trajectum en Fectio, aan de kerk.
In Willibrords tijd bleef het front tussen de Franken en Friezen heen en weer schuiven. Zo kwam Utrecht van 714 tot 719 weer in Fries gebied te liggen en moest Willibrord zich terugtrekken in zijn klooster in Echternach. Pas onder zijn opvolgers, zoals Bonifatius (circa 675-814), werden de Friezen blijvend gekerstend.
Snel na zijn dood in 759 werd Willibrord heilig verklaard. Hij werd de patroon van Utrecht en Echternach, van Nederland en Luxemburg. Toch was Willibrords nagedachtenis niet smetteloos. Hij was immers een instrument geweest in dienst van de uitbreidingspolitiek van de Franken en had als missionaris verschillende keren geweld gebruikt.
Bonifatius, die in Engeland als Winfried werd geboren, is vooral beroemd geworden doordat hij door de Friezen bij Dokkum in 754 werd vermoord. De betekenis voor Utrecht van deze (aarts)bisschop-missionaris van Friezen en Duitsers en aartsbisschop van Mainz is groot. Hij stelde op verzoek van hofmeier Karloman in 741 in Utrecht een koor- of hulpbisschop aan, ter voorbereiding op een zelfstandig bisdom. Met dat doel voor ogen bouwde Bonifatius omstreeks 745 een nieuwe en grotere Sint-Salvatorkerk, naast de eerste Sint-Salvator op de plek van het oude Romeinse hoofdgebouw van Trajectum.
Toen de bisschop van Keulen de Utrechtse kerk claimde, stapte Bonifatius om de zelfstandigheid van zijn Utrechtse kerk te waarborgen van het pauselijke (Keulse) patronaat van Sint-Salvator over op dat van Sint-Maarten. De verheffing van het herbouwde Maartenskerkje tot bisschopszetel was een handige manoeuvre in deze kerkelijke machtsstrijd.
De kloosterschool die aan de Salvatorkerk was verbonden bereikte onder leiding van abt Gregorius (circa 707-775/776) een hoog niveau. Onder Gregorius raakte Utrecht ook betrokken bij de missie onder de Saksen ten oosten van de IJssel.
Na zijn overlijden werd Gregorius opgevolgd door zijn neef Alberik, die in 777 de bisschopswijding ontving van de aartsbisschop van Keulen. Zijn benoeming had de zegen van Karel de Grote (768-814), die besloot om het Friezenbisdom van Willibrord en Bonifatius een vaste plek te geven binnen de structuur van de Frankische kerk. Daarmee werd ook een streep gezet door de claims van Keulen op dit Friezenbisdom. Het bisdom van Alberik en zijn opvolgers omvatte het grootste deel van het huidige Nederland: vrijwel het gehele gebied ten noorden van de grote rivieren alsmede Zeeland. Zetelkerk van het nieuwe bisdom werd de Maartenskerk, de voorganger van de latere Domkerk.

Literatuur:

-Bruin, Renger, René de Kam en Kaj van Vliet, Utrechts verleden in vogelvlucht (Utrecht 2017)
-Doedens, Anne, Geschiedenis van Utrecht (Zutphen, 2013)

Lees ook:

De geschiedenis van Utrecht: de Gouden Middeleeuwen

De geschiedenis van Utrecht: de Romeinen

De geschiedenis van Utrecht: de oudste sporen van menselijke bewoning

Cookieinstellingen