De geschiedenis van Utrecht: de Romeinen

Foto: Hoge Woerd

De Utrechtse geschiedenis begint met de komst van de Romeinen omstreeks 47 na Christus. De Romeinen bouwden hier een fort ofwel castellum, waarvan de overblijfselen onder het Domplein liggen. Zij gaven aan deze plaats de naam Traiectum ofwel oversteekplaats.

Tijdens de veroveringscampagnes van Julius Ceasar omstreeks 55 voor Christus zetten de Romeinen voor het eerst voet in het zuidelijk deel van het huidige Nederland. Onder keizer Augustus (27 voor Chr. – 14 na Chr.) wordt de expansie naar Germaans gebied voortgezet. Echter nadat de Romeinse veldheer Varus in 9 na Chr. in het Teutoburgerwoud vernietigend is verslagen door de Germaanse veldheer Arminius vallen de Romeinen definitief terug op de Rijn als noordgrens van hun rijk.
Rond 16 na Christus bouwt de Romeinse veldheer Drusus ten zuidoosten van Utrecht, bij Vechten (Fectio), een groot legerkamp met een aanlegplaats voor de Romeinse vloot. Tijdens de regeringsperiode van Claudius en Nero (55 -68) worden de legerkampen bij Utrecht (Traiectum) en mogelijk ook bij Vleuten-De Meern aangelegd. Zo ontstond langs de Rijn een lint van legerplaatsen.
Het legerkamp Trajectum werd bij de Bataafse opstand in 69 na Christus in brand gestoken. Een Romeinse officier begroef er voor de aanval van de Bataven zijn spaargeld van vijftig gouden aurei, die eeuwen later, in 1933, werden teruggevonden door archeologen.
De opstand was echter geen lang leven beschoren. Keizer Vespasianus stuurde een grote legermacht van zo’n 24.000 man om de opstand te onderdrukken en na felle gevechten werden de Bataven verslagen. Daarna werden de forten langs de Limes weer herbouwd.
De Romeinse legerkampen langs de Rijn maakten deel uit van de Limes, de Romeinse grens langs de Rijn die van de Hadrian Wall in Engeland tot aan de Balkan en de Atlantische kust van Marokko liep. In Nederland verbond de Limes castella vanaf Katwijk aan Zee via Arnhem met Duitsland.
Veel Romeinse forten langs de Rijn zijn gebouwd aan het begin van de jaren veertig van de eerste eeuw, onder keizer Caligula (37-41). Deze keizer wilde namelijk Engeland ofwel Britannia, zoals de Romeinen het noemden, veroveren. Daar waren namelijk veel delfstoffen te vinden, zoals tin en koper, maar ook graan en vee. Caligula waagde omstreeks het jaar 40 een eerste maar mislukte veroveringspoging. Drie jaar later slaagde zijn opvolger Claudius wel.
Beide keizers zagen dat de Rijn van groot belang was om voldoende manschappen en materialen naar Britannia te krijgen. Om de transportschepen veilig op hun bestemming te krijgen, moest de rivier wel goed bewaakt worden. Daarvoor organiseerden de Romeinen een bewakingssysteem dat bestond uit forten en wachttorens. De Rijn stroomde ook langs Utrecht, dat zo onderdeel werd van van deze goed bewaakte transportroute.
Dat er in die tijd veel Romeinse schepen over de Rijn bij Utrecht voeren, blijkt uit de maar liefst zeven scheepswrakken die in de afgelopen decennia uit die periode in Leidsche Rijn zijn aangetroffen. Meest spectaculaire vondst is de in 1997 gevonden De Meern 1, een schip van 25 meter lang en bijna 3 meter breed. Het schip kan worden bekeken in Castellum Hoge Woerd in De Meern.
De Romeinse Limes was aanvankelijk gericht op transport over water. In de tweede helft van de jaren tachtig vond het Romeinse bestuur het toch noodzakelijk dat er een route over land werd aangelegd die de verschillende forten met elkaar verbond.
Waar de Romeinse weg in Utrecht precies gelopen heeft, was lange tijd onbekend. Pas in 1997 werden in Veldhuizen in Leidsche Rijn voor het eerst sporen van de weg gevonden. De weg liep niet van het ene naar het andere castellum maar op enige afstand daarvan. Het tracé van de Romeinse weg is inmiddels vanaf Vechten bekend en heeft waarschijnlijk verschillende stadia gekend. In het laatste kwart van de tweede eeuw liep de weg ter hoogte van de wijken Lunetten, Hoograven, Rivierenwijk, Kanaleneiland en Leidsche Rijn.
De Romeinse legerkampen waren, op het wat grotere Fectio na, doorgaans bescheiden van omvang, hooguit 80 bij 140 meter. Dat was net voldoende voor de huisvesting van een cohort (onderafdeling van een legioen, 480 man sterk). De bezetting van de kampen bestond meestal uit hulptroepen (auxilia) die werden gerekruteerd uit onderworpen stammen.
Rondom de forten lag vrijwel altijd een een kampdorp (vicus) waar de vrouwen en kinderen van de soldaten woonden samen met de herbergiers, handelaren en ambachtslieden. In Utrecht lag de vicus ten noordoosten van het fort, ongeveer ter hoogte van de Pieterskerk, en ten zuidwesten, ter hoogte van de Buurkerk, Zadelstraat en Boterstraat.
Vanaf het midden van de derde eeuw vonden er steeds meer invallen van Germaanse stammen plaats. Na het jaar 270 werd de Limes nog maar af en toe door Romeinse troepen bezocht en raakten veel forten in onbruik. Omstreeks het jaar 400 kwam er in het westen van Europa een einde aan de heerschappij van de Romeinen en verdwenen zij in ook in deze streken voorgoed van het toneel.

Literatuur
-Bruin, Renger, René de Kam en Kaj van Vliet, Utrechts verleden in vogelvlucht (Utrecht 2017)
-Doedens, Anne, Geschiedenis van Utrecht (Zutphen 2013)
-Bruin, R. E. de, P.D. ’t Hart, A.J. van den Hoven van Genderen, A. Pietersma, J.E.A.L. Struick, Geschiedenis van de stad Utrecht (Utrecht 2000)

Lees ook:

De oudste sporen van menselijke bewoning

Romeinse brug in Leidsche Rijn kent drie bouwfasen

Romeins schip De Meern 1 heeft kajuitwanden en meubels weer terug

Cookieinstellingen