UTRECHT - Het gangbare beeld over slavernij in Suriname (±1650-1863) - voornamelijk gebaseerd op literatuur uit de 17e, 18e en 19e eeuw - heeft bepaalde vooroordelen en stereotypen doen ontstaan. "De nadruk van het onderzoek naar Suriname in deze periode ligt op slaven en hun blanke overheersers", legt Ellen Neslo uit. De promovenda aan de Universiteit van Utrecht belicht deze periode nu vanuit een ander perspectief.
Eén van de vooroordelen over Suriname in de 19e eeuw is de afwezigheid van vrije niet-blanken in hoofdstad Paramaribo. Het onderzoek van Neslo dat de vrije niet-blanke bevolking als uitgangspunt heeft - een weinig belicht perspectief van het Suriname van de 19e eeuw - toont aan dat tussen 1800 en 1863 het aantal vrije niet-blanken in Paramaribo juist enorm toenam. Neslo onderzocht onder meer testamenten, doopregisters en wijkregisters. Voor haar onderzoek legde ze een elite-bestand aan van 162 personen, over wie voldoende archiefmateriaal bestond. Deze 162 personen waren in elk geval volwassen, vrij en niet-blank, en woonden in Paramaribo.
Uitholling van binnenuit
Het beeld dat Neslo in haar proefschrift schetst van de sociaaleconomische status van de voormalige slaven is genuanceerder dan veelal wordt gedacht. "Die was beter dan we doorgaans aannemen. Voor een belangrijk deel was dit te danken aan de vele ambachtslieden onder de vrije niet-blanken, en het belang dat aan een goede scholing werd gehecht. Goed opgeleide vrije niet-blanken konden daardoor carrière maken." Zij kochten, nadat zij hun vrijheid hadden verworven, op hun beurt familieleden vrij. Op deze manier holden ze het slavernijsysteem van binnenuit uit. "Bij de afschaffing van de slavernij in 1863 was 65 procent van de niet-blanke bevolking in de hoofdstad van Suriname al vrij. En misschien wel belangrijker: de sociaaleconomische positie van de vrije niet-blanke bevolking was beter dan tot nu toe werd gedacht."
Bron: Universiteit Utrecht