De
woordenschat van jonge kinderen blijkt na de coronaperiode kleiner
dan de woordenschat van hun leeftijdgenoten vóór de coronaperiode.
Dat schrijven Anika van der Klis en Caroline Junge, jeugdonderzoekers
aan de Universiteit Utrecht. De belangrijkste bevindingen van hun
onderzoek, verricht in opdracht van de Gemeente Utrecht, zijn
verzameld in de factsheet De gevolgen van de coronaperiode op de
taal- en sociaal-emotionele ontwikkeling van jonge kinderen in de
gemeente Utrecht.
De
onderzoekers maakten gebruik van data uit het
YOUth-onderzoek,
een langlopend, Utrechts onderzoek naar de gezonde ontwikkeling van
kinderen. In totaal bekeken ze de gegevens van 742 deelnemers,
woonachtig in de gemeente Utrecht en van de hele steekproef van 2166
deelnemers uit de hele provincie. Van der Klis: “Doordat er binnen
YOUth data zijn verzameld tussen 2015 en 2022, konden we de
ontwikkeling van kinderen vergelijken voor, tijdens en na de
pandemie.”
Woordenschat
Bij
kinderen tussen de 2 en 4 jaar oud hebben Van der Klis en Junge de
taalvaardigheid gemeten met een woordenschattaak en een
oudervragenlijst. Hoewel ouders geen verschil in woordenschat
rapporteerden, kwam uit de woordenschattaak naar voren dat peuters
uit de hele provincie na de pandemie een kleinere woordenschat hebben
dan peuters voor de pandemie; zowel bij 2-jarigen als
bij 3-jarigen.
Sociaal-emotionele
ontwikkeling
Daarnaast hebben de onderzoekers gekeken naar de
sociaal-emotionele ontwikkeling bij kinderen van 5 maanden, 10
maanden, en 2 tot 4 jaar oud. Van der Klis: “Baby’s hebben een
tragere sociaal-emotionele ontwikkeling na de coronamaatregelen
vergeleken met hun leeftijdsgenoten van voor de pandemie. Uit de oudervragenlijst blijkt dat baby’s uit de gemeente
Utrecht na de pandemie vaker sociaal-emotionele problemen vertonen,
zoals het niet kunnen kalmeren binnen een half uur, of wanneer het
kind te bezorgd of angstig is. Bij de peuters vonden we geen
verschillen.”
De
gemeente Utrecht heeft het onderzoek laten uitvoeren om inzicht te
krijgen in de gevolgen van de coronaperiode op de taal- en
sociaal-emotionele ontwikkeling van jonge kinderen. Volgens de
Utrechtse wetenschappers suggereren deze resultaten dat corona op
lange termijn nog zichtbaar is in de taal- en sociaal-emotionele
ontwikkeling van jonge kinderen in Utrecht.
Wethouder
Eelco Eerenberg, Volksgezondheid: “De eerste 1000 dagen van
kinderen zijn cruciaal. Kinderen geboren in de coronaperiode of net
daarvoor hebben een bewezen achterstand opgelopen. Daarom moeten we
nog beter helpen om die achterstanden in te lopen. We werken in
Utrecht al hard aan de sociaal-emotionele ontwikkeling en
taalontwikkeling van jonge kinderen. Zo gaan jeugdartsen bij een deel
van de kinderen op huisbezoek om ouders tips te geven om de
ontwikkeling van hun kind te stimuleren. Daarnaast zetten we in
samenwerking met Taal doet Meer in op interventies als de
Voorleesexpress (vrijwilligers die bij gezinnen thuis voorlezen) en
verschillende vormen van ouder-kindgroepen voor ouders van jonge
kinderen.”
Voorschoolse
educatie
De
gemeente Utrecht wil daarnaast de startleeftijd voor Voorschoolse
Educatie op een aantal locaties vervroegen naar 2 jaar, om kinderen
met risico op achterstanden beter voor te bereiden op de basisschool.
Normaal gesproken start de voorschool met 2,5 jaar. Samen met de
bibliotheek wordt op consultatiebureaus en voorscholen kennis
versterkt op het gebied van taalontwikkeling en de leesomgeving.
Bijvoorbeeld door de inzet van een boekstartcoach,
ouder-kindactiviteiten in de bibliotheek en de start van een duurzame
samenwerking met de aanpak ‘Boekstart in de kinderopvang’ met een
zevental VE locaties.’
In
de nieuwe plannen voor jeugdbeleid 'samen opgroeien, samen opvoeden'
is bovendien extra aandacht voor de ontwikkeling van het jonge kind.
“Het onderzoek laat zien dat een valse start nog lang na kan werken
in de ontwikkeling van jonge kinderen. Uit verschillende onderzoeken
blijkt daarnaast dat basisvaardigheden in Nederland sterk onder druk
staan”, aldus Eerenberg. “Daarom moeten we in Nederland veel meer
werk maken om kinderen meer te laten lezen, meer leesplezier te
krijgen en te werken aan digitale geletterdheid. Dat kunnen wij als
gemeente niet alleen, maar daar hebben we ook structurele middelen
vanuit het Rijk voor nodig.”