Het is burgemeester en wethouders van Utrecht niet gelukt om de gemeenteraad voor 1963 een sluitende begroting aan te bieden. Het geraamde tekort van 4,2 miljoen gulden moet in hoofdzaak gezocht worden in de sectoren sociale zorg en lager- en kleuteronderwijs. Maar juist op dit terrein mag de gemeente stellig op hogere uitkeringen rekenen van het rijk, zo meldt het Utrechtsch Nieuwsblad op zaterdag 10 november 1962.
Het dagelijks bestuur van de gemeente Utrecht heeft de gemeenteraad de ontwerpbegroting 1963 aangeboden met een voorlopig tekort van 4,2 miljoen gulden. In een toelichting op de begroting heeft de wethouder van financiën, dr. J. de Nooij verklaard, dat hij goede hoop heeft dat wanneer de definitieve uitkeringsnormen van het rijk bekend zijn, de begroting sluitend zal zijn, zo niet een klein batig saldo zal vertonen.
Het tekort dat is geraamd valt geheel in de sectoren van de sociale zorgen het lager- en kleuteronderwijs. Op basis van de wet, zo zei de heer de Nooij, kan de gemeente rekenen op een kostendekkende uitkering. De laatste richtlijnen van de minister van Binnenlandse Zaken van 12 september, gingen echter nog niet zover. Voorts zal de gemeente bij het rijk nog een hogere uitkering bepleiten voor gestegen salarissen van het gemeentepersoneel.