De vondst van vier romaanse reliëfs in de St. Pieterskerk in Utrecht heeft in kunsthistorische kring grote sensatie verwekt. De directeur van het Aartsbisschoppelijk Museum in de Domstad, dr. D. Bouvy, die samen met zijn confrère van het Maastrichtse Bonnefantenmuseum, prof. dr. J. Timmers, de sculptuur heeft onderzocht, acht de ontdekking 'minstens zo belangrijk als die van een Rembrandt of een Vermeer.' Dat meldt het Utrechtsch Nieuwsblad op woensdag 2 juni 1965.
De kunstschatten werden veertien dagen geleden bij toeval opgegraven. Arbeiders, die in verband met de restauratie van de kerk graafwerk verrichtten onder de vloer, dolven ze uit het zand op.
De reliëfs - gebeeldhouwde platen van zandsteen - dateren uit 1180 en behoren tot de zogeheten Maaslandse school. Waarschijnlijk hebben ze bijna vierhonderd jaar onder de aarde bedolven gelegen. Men vermoedt dat de reliëfs rond 1580 op last van de kanunniken zijn begraven uit angst voor de beeldenstorm.
De reliëfs, die twee aan twee bij elkaar behoren, meten elk 80 x 80 cm. Op het ene paar staan voorstellingen uit het lijdensverhaal (Pilatus op zijn rechterstoel en de kruisiging, op het andere is de verrijzenis uitgebeeld (de engel bij het graf en de drie vrouwen op paasmorgen). In de rand van elk paar reliëfs is een Latijnse tekst gegrift, die betrekking heeft op de taferelen.
De sculpturen vertonen alle vier oude kleurresten. Later schijnt de polychromie door een grijsgroene laag te zijn overdekt. Deze is echter voor het grootste deel afgebladderd. De reliëfs zijn - met uitzondering van de zwaar beschadigde Kruisiging - bijzonder gaaf gebleven.
Prof. dr. Timmers karakteriseert de Utrechtse reliëf-groep als 'een van de belangrijkste Romaanse beeldhouw-ensembles van Nederland'. De ontdekking is naar zijn mening temeer van zo grote waarde, omdat Nederland met uitzondering van Maastricht en omgeving zeer arm is aan romaanse sculptuur.