Men hoopt dat er nog in 1969 een beslissing zal vallen over het nieuw op te richten Museum Catharijneconvent, zo is te lezen in het Utrechts Nieuwsblad van 6 september 1969. De vraag is of het Rijk, de gemeente, de provincie, het bisdom en wellicht andere instanties bereid zijn om bij te dragen aan de tien miljoen kostende restauratie van het voormalig Catharijnegasthuis en het voormalig Catharijneconvent.
In 1966 besloot de gemeente zich achter de plannen te stellen om dit complex in te richten als museumruimte. Er wordt in 1969 nog onderhandeld met het ministerie van CRM over de 'niet geringe kosten'.
Drie collecties zullen een plaats vinden in het nieuwe museum: die van het Aartsbisschoppelijk Museum, die op dat moment nog gevestigd is een toch al krappe ruimte van het Centraal Museum, de collectie van het Haarlems Bisschoppelijk Museum en die van het Oud-Katholiek Museum. De samenvoeging van beide rooms-katholieke musea betekent dat tweederde van het totale kerkelijk kunstbezit van Nederland wordt geconcentreerd in Utrecht. Het voordeel is volgens het Utrechts Nieuwsblad dat beide collecties elkaar goed aanvullen.
Bij de Utrechtse verzameling ligt het accent op de Middeleeuwen, in de Haarlemse collectie zijn de Renaissance en de Barok goed vertegenwoordigd. De collectie van het Oud-Katholiek Museum is vooral van belang vanwege de 'textilia' maar ook vanwege de documentatie rond het Utrechts schisma. Op het gebied van beeldhouwwerken van de Middeleeuwen tot in de 18e eeuw zal het Museum Catharijneconvent na het Rijksmuseum de voornaamste plaats in Nederland zijn, aldus het Utrechts Nieuwsblad.
De Utrechtse wethouder van Cultuur, de heer H. van de Vlist, zegt het een plezierige samenloop van omstandigheden te vinden dat de financiële problemen van dit project juist nu spelen, nu op de stoel van het ministerie van CRM een rooms-katholieke minister zit, namelijk minster Klompé.
Maar er is ook vrees dat het gezien wordt als een 'rooms onderonsje'. Mejuffrouw Jansen, een van de conservatoren van het Aartsbisschoppelijk Museum, stelt dat het bepaald niet de bedoeling is er een exclusief onderonsje van de maken. Volgens haar zijn Che Guevara, Fidel Castro en Camillo Torres de heiligen van deze tijd. 'De kerk is in zijn sociale taak tekort geschoten. Ik kan me dus heel goed voorstellen dat je op een tentoonstelling een prent van Che Guevara naast een prent van Christus hangt.'
Als de onderhandelingen gunstig verlopen kan over een jaar begonnen worden met de restauratie van het Catharijneconvent, aldus het Utrechts Nieuwsblad. De gemeente, de provincie en het bestuur van het Aartsbisschoppelijk Museum gaan hiervoor op audiëntie bij minister Klompé.
Wethouder Van de Vlist is blij dat het plan voor het museum er nu ligt omdat er een rooms-katholieke minister aan het bewind is. Die zal er volgens hem moeilijk onderuit kunnen iets aan deze zaak te doen. 'Ik ben heiden zoals u weet, ik vind 't van mezelf dus al wonderlijk dat uitgerekend ik me druk maak over dit grote plan, dus hoeveel harder moet de rooms-katholieke minister wel niet lopen. Ik reken erop bij de begroting van 1970.'