Utrecht 60 jaar terug: gemeenteraad verlaagt vermakelijkheidsbelasting

Foto: UN 7 dec. 1962

De gemeenteraad besluit op donderdagmiddag 6 december 1962 om de vermakelijkheidsbelasting te verlagen van 25 naar 20 procent. Dat meldt het Utrechtsch Nieuwsblad de dag erna. Alleen de CHU en de PSP stemden tegen. De heer C.P. de Groot van de CHU was op zuiver financiële gronden tegen deze belastingverlaging, ir. H. J. Van Steenis van de PSP op financiële en sociaal-culturele gronden. De verlaging gaat in per 1 januari 1963.

Volgens de heer De Groot van de CHU kan de gemeente dit offer nu niet brengen omdat er sprake is van een tekort voor 1963 van 4,2 miljoen gulden. De gemeenteraad mist volgens hem bovendien ieder inzicht in de uitkomsten van de bioscoopbedrijven. Naar de opvatting van de heer De Groot speelt de hoogte van de tarieven bij het teruglopen van het aantal bezoekers geen rol. Daaraan is volgens hem de tv debet. Als de tarieven iets zouden worden verhoogd zou er volgens de heer De Groot geen mens minder de bioscoop bezoeken.
Ir. Van Steenis van de PSP was het eens met de CHU wat betreft de financiële kant van de zaak. Maar vooral zat de heer Van Steenis dwars dat de gemeente hier een bedrag van 50.000 gulden per jaar zal derven ter faveure van 4 of 5 bioscoopexploitanten terwijl we niet eens weten hoe hun bedrijven ervoor staan. Wanneer het hier om een waardevol cultureel goed ging, zou men er nog anders over kunnen denken. Door deze kleine groep bioscoopexploitanten per jaar 50.000 gulden toe te spelen heeft de gemeente minder geld beschikbaar voor betere doeleinden, aldus de heer Van Steenis.
De heren Bekkering (KVP) Schreuder (C.P.N.) en Coppert (PvdA) konden het voorstel van B. en W. steunen. De heer Bekkering, omdat het geldend tarief voor de vermakelijkheidsbelasting reeds acht jaar hoger is dan de rijksoverheid nodig acht, terwijl veel gemeenten in het land allang tot verlaging van het tarief zijn overgegaan.
De heer Schreuders zag in de wijziging van het tarief de mogelijkheid om te komen tot lagere entree-prijzen. En volgens de heer Coppert is er geen enkel steekhoudend argument meer om het tarief voor bioscoopvoorstellingen zo hoog te houden als het nu is.
Wethouder De Nooij sprak van de discriminatie die er op het ogenblik ten aanzien van de heffing voor bioscoopvoorstellingen is. Op last van de rijksoverheid zijn in 1946 de tarieven hoog gesteld. In 1954 mochten ze echter naar beneden. Utrecht heeft dat toen om financiële redenen niet gedaan. Na lang aandringen meent de wethouder dat nu aan de gerechtvaardigde wens van de bioscoopexploitanten moet worden voldaan. Uit wat de gemeente ontvangt aan vermakelijkheidsbelasting weet de gemeente bovendien dat de bedrijfsresultaten minder rooskleurig zijn bij de bioscoopbedrijven. Het voorstel werd vervolgens in de gemeenteraad aangenomen.

Cookieinstellingen