Spijtbetuiging voor Joodse huiseigenaren

Foto: Utrecht Archief

Onderzoek naar mogelijke naheffing van straatbelasting door de gemeente Utrecht aan Joodse huiseigenaren in de naoorlogse periode levert geen duidelijk antwoord op de vraag op of in Utrecht Joodse huiseigenaren bij terugkomst na de oorlog zijn geconfronteerd met naheffingen. Wel is duidelijk geworden dat Utrecht niet veel compassie heeft getoond met Joodse inwoners. Het initiatief voor rechtsherstel lag aan de kant van de terugkerende Joodse inwoner en er werd door de gemeente geen moeite gedaan om procedures te versnellen of vergemakkelijken. Het college van b en w stelt de gemeenteraad voor daar diepe spijt over te betuigen en een financieel gebaar ter hoogte van 300.000 euro beschikbaar te stellen aan de Joodse gemeenschap in de stad.

Het onderzoek werd uitgevoerd op verzoek van de Utrechtse PvdA-fractie en twee Joodse gemeenschappen uit Utrecht. Uit het rapport ‘Verschil maken? Gemeente, belastingen en rechtsherstel in naoorlogs Utrecht’ blijkt dat er onvoldoende bewijs is gevonden voor de aanname dat de gemeente Utrecht, anders dan andere gemeentes, geen straatbelasting en rioolbelasting heeft geheven over het onroerend goed van terugkerende Joodse Utrechters.
De gemeente Utrecht was waarschijnlijk uniek in het instellen van een Joodse afdeling binnen het Utrechts Comité Nederlands Volksherstel. Deze afdeling bood hulp aan terugkeerders op gebied van huisvesting, financiën en zaken als kleding en levensmiddelen. Het instellen van deze afdeling laat zien dat er wel enige gemeentelijke aandacht was voor het lot van hen die terugkeerden uit kampen en onderduik. Het onderzoek naar de gang van zaken in Utrecht in de naoorlogse periode is uitgevoerd door een historicus in samenwerking met het NIOD.
Burgemeester Peter den Oudsten: ‘Het past ons spijt te betuigen en een financieel gebaar te maken richting de Joodse gemeenschap in Utrecht. Dit zal gebeuren via een nog op te richten stichting.’ Deze stichting met als doel financiële steun te verstrekken aan instellingen die het joodse leven in Utrecht versterken wordt door de Joodse gemeenschap in nauwe samenwerking met de gemeente Utrecht opgezet.
Straatbelasting was een lokale heffing die aan huizenbezitters werd opgelegd als bijdrage voor onderhoud aan ‘land- en waterwegen’. In de Tweede Wereldoorlog ontnam de Duitse bezetter Joodse huiseigenaren hun woning en bracht de woning onder in een beheerstichting. In Den Haag en Amsterdam is bewijs gevonden dat de lokale overheid in de naoorlogse periode de nog verschuldigde straatbelasting in rekening bracht bij de rechtmatige Joodse eigenaar of hun nabestaande(n).
Het college van b en w stelt de gemeenteraad voor diepe spijt te betuigen aan de Joodse gemeenschap voor de uiterst zakelijke en ongastvrije houding van de gemeente Utrecht ten opzichte van Joodse inwoners die terugkeerden uit kamp of onderduik. Deze spijt wordt materieel vertaald in een eenmalig financieel gebaar van € 300.000,00. Dit bedrag is bepaald op basis van de aanname dat er naheffingen voor straatbelasting zijn opgelegd en afgeleid van het aantal joodse inwoners en het percentage eigen woningen in die tijd. Samen met vertegenwoordigers uit de Joodse gemeenschappen wordt bekeken hoe het bedrag het best kan worden besteed. Mw. Querido en dhr. Van Praagh die in de begeleidingsgroep hebben gezeten namens de Joodse gemeenschap in Utrecht: ‘Hoewel een spijtbetuiging en financiële compensatie de wonden niet heelt, is dit gebaar van grote betekenis. Hoe toepasselijk dat dit juist tijdens het Chanoekafeest komt. Het is in de Joodse gemeenschap een traditie geworden elkaar tijdens dit feest cadeaus te geven. Dit is wel een heel bijzonder ‘geschenk’ van de gemeente Utrecht aan de Joodse gemeenschap in de stad.’

Cookieinstellingen