Werking artikel 12 Sv-procedure nader onderzocht

Foto: CC0 Public Domain

UTRECHT – De Officier van Justitie besluit niet over te gaan tot vervolging. Daarmee zou de ‘dader’ in uw ogen vrijuit gaan. U wilt hiertegen in actie komen. Dat kan via een zogeheten artikel 12 Sv-procedure, een verwijzing naar artikel 12 e.v. van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering. Een aantal universitaire onderzoekers zet de ervaringen met deze procedure op papier.

Het aantal klachten van burgers tegen niet-vervolging in het kader van artikel 12 Sv-procedures neemt toe en behandeling overschrijdt veelal de beoogde maximumtermijn van zes maanden, ondanks de vele maatregelen die zijn genomen om die behandelduur te verkorten. Artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering is het enige mechanisme van controle op en eventuele correctie van de beslissing van het Openbaar Ministerie om individuele strafzaken niet voor de strafrechter te brengen. Een belangrijke reden om te klagen is dat burgers een rechtvaardige behandeling willen. Dit is veelal belangrijker dan de zaak winnen of verliezen.

Dat concluderen dr. Leonie van Lent, prof.dr. Miranda Boone, prof.dr. Kees van den Bos, Lisa Ansems, Stefan Lipman en Lisanne Versteegt van het Montaigne Onderzoekscentrum voor Rechtspleging en Conflictoplossing van de Universiteit Utrecht, in het rapport ‘Klachten tegen niet-vervolging (artikel 12 Sv-procedure): Doorlooptijden, instroom, verwachtingen van klagers en het belang van procedurele rechtvaardigheid’. Het rapport is geschreven in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en geeft onder meer antwoord op de vraag waarom klagers een artikel 12 procedure starten en hoe ze dit ervaren.

Doorlooptijden en aantal klachten
Het eerste deel van het rapport onderzoekt de maatregelen die zijn genomen om de doorlooptijd van artikel 12 procedures te verkorten, dan wel artikel 12 Sv-klachten te voorkomen en wat de beoogde en wat de feitelijke werking is (geweest) van de genomen maatregelen. Om deze vragen te beantwoorden zijn 22 interviews gehouden met in totaal 31 personen werkzaam bij het Ministerie voor Veiligheid en Justitie, de Raad voor de Rechtspraak, het College van Procureurs-Generaal, de Gerechtshoven en het Openbaar Ministerie.
Het merendeel van de maatregelen omtrent de artikel 12 Sv-procedure die door de Minister op 22 oktober 2009 zijn aangekondigd zijn inderdaad uitgevoerd. Dit heeft tot nu toe geen zichtbaar positief effect gehad op de doorlooptijden. Er is zelfs sprake van oplopende doorlooptijden sinds de eerste beraming van 2011 aan de hand van de norm dat 85% van de zaken binnen zes maanden moet zijn afgewikkeld (53% in 2011, 46% in 2012, 34% in 2013 en 35% in 2014). Een belangrijke oorzaak betreft de complexiteit van de procedure. Het feit dat verschillende organisaties een achtereenvolgende taak hebben in de procedure wordt beschouwd als de kernoorzaak van de lange doorlooptijden: men is van elkaar afhankelijk, zit op elkaar te wachten.

De respondenten beschouwen de procedure als een noodzakelijke controle en reflectie op de monopolypositie van het Openbaar Ministerie waar het gaat om beslissingen over wel of niet vervolgen. De procedure kan een zeker evenwicht tot stand te brengen tussen de bij de vervolgingsbeslissing betrokken belangen. De erkenning van het belang van slachtoffers speelt een belangrijke rol in de wijze waarop de artikel 12 Sv-procedure wordt benaderd. Het belang van de procedure wordt versterkt door het feit dat burgers nergens anders meer terecht kunnen met hun verhaal dan bij de rechter die de klacht behandelt. In plaats van zaken schriftelijk af te doen, worden klagers daarom bijna altijd gehoord.
Maatregelen die zijn genomen om klachten te voorkomen, zoals het motiveren van de schriftelijke sepotbeslissing en het aanbieden van de mogelijkheid van een sepotgesprek, zijn slechts zeer beperkt doorgevoerd. Dit komt omdat de capaciteit bij het Openbaar Ministerie volstrekt ontoereikend is om in iedere individuele zaak de gewenste motivering op te stellen en omdat sepotbrieven automatisch gegenereerd worden. Een aanzienlijk deel van de door de respondenten geopperde wegen om die problemen aan te pakken, staan niet open bij gebrek aan capaciteit en door de centraal aangestuurde prioriteiten.

Wat drijft klagers en wat zijn hun ervaringen tijdens de procedure?
Het tweede deel van het rapport onderzoekt waarom klagers een artikel 12 Sv-procedure beginnen en hoe zij een dergelijke procedure ervaren. Hiertoe is een onderzoek uitgevoerd onder 750 klagers die in de periode januari-juni 2015 een klacht hebben ingediend wegens niet-vervolging. Dit onderzoek omvatte het invullen van twee vragenlijsten. De eerste vragenlijst werd ingevuld door 260 klagers. De tweede vragenlijst werd acht maanden na het indienen van de klacht tot niet-vervolging afgenomen en werd ingevuld door 109 burgers. Met deze relatief lage responspercentages dient rekening te worden gehouden bij de interpretatie van de gegevens van de kwantitatieve resultaten. Een mogelijke reden voor deze relatief lage responspercentages is de lange doorlooptijd van het behandelen van de klacht tot niet-vervolging. In het onderzoek is gemeten hoe eerlijk en rechtvaardig klagers zich behandeld en bejegend voelen door de politie, het Openbaar Ministerie en het gerechtshof. Naast deze oordelen van ervaren procedurele rechtvaardigheid werden rapportcijfers gemeten die de respondenten toekenden aan hun behandeling gedurende het gehele artikel 12 Sv-traject, de beslissing over hun zaak, het Openbaar Ministerie, rechters in Nederland en het Nederlandse strafrechtsysteem. De onderzoeksgegevens tonen aan de rapportcijfers die de respondenten uitdeelden negatief zijn. In het bijzonder delen de respondenten die een lage mate van procedurele rechtvaardigheid hebben ervaren zeer lage rapportcijfers toe aan hoe zij zijn behandeld, de beslissing in hun zaak, het Openbaar Ministerie, Nederlandse rechters en het Nederlandse strafrechtsysteem. Opvallend is voorts dat respondenten die een hoge mate van procedurele rechtvaardigheid hebben ervaren significant hogere rapportcijfers toekennen aan hun behandeling, de beslissing in hun zaak, het Openbaar Ministerie, Nederlandse rechters en het Nederlandse strafrechtsysteem. Hun rapportcijfers over hun eigen behandeling scoren dan bijvoorbeeld net een voldoende. En dit effect strekt zich ook uit tot de oordelen van de respondenten op meer systeemniveau, in die zin dat de rapportcijfers over Nederlandse rechters een (krappe) voldoende scoren wanneer respondenten een hoge mate van procedurele rechtvaardigheid hadden ervaren.

Door klagers gegeven rapportcijfers over behandeling, beslissing, Openbaar Ministerie, Nederlandse rechters en het Nederlandse strafrechtsysteem als een functie van door klagers ervaren procedurele rechtvaardigheid. Met andere woorden, het vertrouwen van burgers in de overheid en hun oordeel over politie, OM en gerechtshoven neemt significant toe wanneer burgers ervaren dat zij door de overheid op een rechtvaardige manier behandeld worden. De ervaring van procedurele rechtvaardigheid doet er in dit onderzoek meer toe dan uitkomstoverwegingen.

Rapport en meer informatie
Het rapport is te verkrijgen op de website van het WODC, de website van het Montaigne Onderzoekscentrum en bij Miranda Boone en Kees van den Bos.
Voor meer informatie over de overkoepelende conclusies en het eerste deelonderzoek: Miranda Boone. Voor meer informatie over het tweede deelonderzoek: Kees van den Bos.

Bron: Universiteit Utrecht

Cookieinstellingen